De twee hoofdrolspelers in onze bloedstolling zijn de bloedplaatjes (thrombocyten) die door het beenmerg worden gemaakt, en de stollingseiwitten, waarvan sommige door de lever worden aangemaakt. Er zijn verschillende stollingseiwitten. Sommige kregen een naam, maar de meeste hebben een nummer [24].
Als je een wondje hebt, een gaatje in één van je bloedvaten dus, dan zorgt ons lichaam er op een ingenieuze wijze voor dat niet overmatig veel bloed uit je lichaam wegvloeit. In een eerste fase van de stolling - de primaire hemostase - gebruikt het de bloedplaatjes om het gaatje te dichten. De bloedplaatsjesprop die ontstaat, is echter niet sterk genoeg en moet verstevigd worden. Voor die versteviging zorgen de stollingseiwitten in het bloed. Door een hele kettingreactie, creëren ze de zogenaamde fibrinekabels die van de bloedplaatjesprop een volwaardig stolsel maken. Een stolsel dat blijft zitten tot het bloedvat volledig hersteld is. Deze tweede fase van de stolling noemt men de secundaire hemostase of plasmatische stolling [24].